Palmgracht 28-38
Gesticht in 1648
Was bestemd voor: Twaalf protestantse vrouwen boven de 60 jaar.
Huidige bestemming: Vrouwelijke studenten.
Bijzonderheden: sluitsteen met de letters P.A. en een raap in de voorgevel.
Beschrijving hofje:
Het Raepenhofje werd in 1648 gesticht door Pieter Adriaanszoon Raep, uit de erfenis van zijn vader. Van de huuropbrengst van het huis naast Krasnapolsky, in opdracht van zijn vader in 1632 gebouwd, zou jaarlijks tweehonderd gulden voor het onderhoud van het hofje bestemd zijn. Raep was gedurende 24 jaar Thesaurier Extraordinaris van de stad. Boven de poort bevindt zich een gevelsteen, een raap voorstellende, waaronder de letters P.A. Daarboven vinden we nog een steen met het wapen van de stichter en het jaartal 1648. Vondel maakte een gelegenheidsgedichtje:
Peter Raep, de Tresaurier
Bouwde uit mededogen hier
’t Weduwen- en Weezenhof;
Men gebruik’ het tot godts lof.
En in het voorportaal staat de tekst: Salig syn de Vreedsame, want sy sullen Godts kinderen genaamt worden.
In 1765 bestond het hofje uit twaalf woningen. Zes huisjes waarboven zes kamers, alleen bewoond door vrouwen, die ieder behalve vrije woning, jaarlijks vijfentwintig manden turf genoten. Reeds twee eeuwen lang staat er een letter L op de deurkozijnen geschilderd, ten teken dat de bewoonsters lidmaten van de gereformeerde kerk waren.
Anna Raep, de zuster van de stichter en diens enige erfgename, was door hem aangewezen om samen met haar schoonzoon Frederik Symonsz. van Huysen, het Raepenhofje te beheren. Via haar dochters en aanhuwelijking kwam het regentschap in 1697 aan Anthony Bruyningh en vervolgens van vader op zoon. Toen de laatste mannelijke telg uit het geslacht Bruyningh overleden was, traden diens twee zusters als regentessen op. Via een dochter van Catharina Francina Bruyningh, een van hen, kwam het beheer in handen van H. J. Heshuysen. de oom van de huidige regent G. Heshuysen, die zijn zoon benoemde tot mederegent. Het is te danken aan voornoemde H. J. Heshuysen dat er in 1905 een regentenkamer is gekomen, waarvoor een kamer aan de straatzijde werd opgeofferd. In 1957 is het hofje met een subsidie van Gemeente, Rijk en Provincie gerestaureerd en zijn keukentjes aangebracht en WC´s, die daarvoor buiten waren. Zo ongeveer vermeldt Alings het in 1965 en op dat moment genoten de bewoonsters nog steeds vrij wonen en water. Eind jaren zeventig woonden er al werkende vrouwen, maar moesten zij nog wel protestant zijn. En er was nog een heg die de tuin met het Bossche Hofje scheidde.
Heden ten dage wordt het hofje nog steeds beheerd door nazaten van voornoemde regenten. De negen wooneenheden worden verhuurd aan vrouwelijke studenten die er mogen blijven wonen na hun studie, maar weg moeten als zij willen samenwonen. Twee van hen zijn opzichteressen en onderhouden de contacten met het bestuur. Ook bewaren zij de brieven die kandidaat bewoonsters moeten schrijven als zij in aanmerking willen komen om er te wonen. Wanneer er iemand weggaat doen zij een voorstel aan het bestuur, dat uiteindelijk beslist. ´s Nachts gaat de poort op slot en de tuin wordt samen met de bewoonsters van het Bossche Hofje onderhouden. Verder zijn er geen regels meer, behalve dat je moet passen op het hofje.