Hofjen van de Weduwe Roosen

1e Passeerdersdwarsstraat 124-130

Gesticht in 1820
Was bestemd voor: 8 vrouwen.
Huidige bestemming: Normale huurwoningen.

Bijzonderheden: de huisnummers zijn opgehoogd, oorspronkelijk was het 24-30.

Beschrijving hofje:
Over dit hofje is vrij weinig bekend. Het werd in 1820 gesticht en uit een fonds werden de benodigde middelen geput. De huisjes dateren uit de tweede helft van de achttiende eeuw. De vier huisjes met bovenverdiepingen onder één dak waaruit dit hofje bestaat, boden ‘vrij wonen’ aan acht vrouwen. Daarnaast ontvingen zij een uitkering van 150 gulden per jaar.
Dit hofje dat de naam draagt van de stichteres, heeft geen tuin of binnenplaats. Voorheen behoorde ook een huis aan de Lange Leidsedwarsstraat 103 tot de stichting, dat voor drie vrouwen bestemd was.
Het hofje is nu eigendom van de Diaconie van de Protestantse Gemeente Amsterdam, die de huisjes verhuurt.

Concordiahofje Zuid

Elandsstraat 183-197

Tuin met achteruitgang Lijnbaansstraat

 

 

 

 

 

 

Gesticht in 1858-59
Was bestemd voor: Arbeiders
Huidige bestemming: Normale huurwoningen.

Bijzonderheden: Filantropische woningbouw, architect P.J. Hamer
Aan de Lijnbaansstraat is een achteruitgang.

Beschrijving hofje.
Dit hofje behoort evenals het Constantiahofje, Concordiahofje Noord en het Hof van Parijs, tot de zogenoemde filantropische woningbouw.
C.P. van Eeghen, zakenman en filantroop, liet dit hofje bouwen op de plaats van door hem opgekochte percelen. Tussen 1858 en 1860 werden de verschillende blokken die samen dit hofje vormen gebouwd. Later is het ondergebracht in de mede door van Eeghen opgerichte Bouwmaatschappij ‘Concordia’.* In 1917 zijn de woningen van deze maatschappij overgenomen door de gemeente.
In de jaren tachtig van de vorige eeuw zijn de woningen in het kader van de stadsvernieuwing gerenoveerd. Ze worden nu verhuurd door het in 1993 geprivatiseerde (voormalig Gemeentelijk) Woningbedrijf Amsterdam, dat sinds 2004 Ymere Wonen heet.

* Opgericht in 1864 uit de particuliere bezittingen van C.P. van Eeghen en Mr. H.S. van Lennep, die beiden nauw betrokken waren bij de ‘Vereeniging ten behoeve van de Arbeidersklasse’.

 

Hof van Parijs

Elandsstraat 158-178


Gesticht in 1858 Panden van 1903
Was bestemd voor: Arbeiders.
Huidige bestemming: Normale huurwoningen.

Bijzonderheden: Filantropische woningbouw, architect P.J. Hamer

Beschrijving hofje:
De huidige Elandsstraat werd voor het ontstaan van de Jordaan het Margrietenpad genoemd. Tussen de nummers 158-178 bevond zich een brede inham met de naam ‘Het Hof van Parijs’. De naam ‘t Hof van Parijs zou afkomstig zijn van een uithangbord dat daar in de 17e eeuw voor de ingang pronkte, om een herberg voor Franse vluchtelingen aan te duiden. In de negentiende eeuw was dit een binnenhof met dertig huisjes, te bereiken via de zogenoemde Boerengang. Een berucht miserabel slop, woonplaats van kleine negotieanten, morgensterren en kwartjesvinders, de allerarmsten dus en het wemelde er van het ongedierte.
In 1858 heeft P.C. van Eeghen het Hof van Parijs gekocht en dit laten opknappen. Hoewel verbeterd bleef het slop-karakter bestaan: een tiental inpandig gelegen huisjes waren via twee overbouwde gangen vanaf de Elandsstraat toegankelijk. In 1902 is alles door de inmiddels opgerichte Bouwmaatschappij ‘Concordia’* afgebroken en in 1903 met nog wat aangekochte panden herbouwd. Dit hofje behoort evenals het Constantiahofje, Concordiahofje Noord en Concordiahofje Zuid tot de zogenoemde filantropische woningbouw.
In 1917 zijn de woningen van deze maatschappij overgenomen door de gemeente.
In de jaren tachtig van de vorige eeuw zijn de woningen in het kader van de stadsvernieuwing gerenoveerd. Ze worden nu verhuurd door het in 1993 geprivatiseerde (voormalig Gemeentelijk) Woningbedrijf Amsterdam, dat sinds 2004 Ymere Wonen heet.

* Opgericht in 1864 uit de particuliere bezittingen van C.P. van Eeghen en Mr. H.S. van Lennep, die beiden nauw betrokken waren bij de ‘Vereeniging ten behoeve van de Arbeidersklasse’.

 

Hofje Venetiae

Elandsstraat 106-138

Gesticht in 1650 Gebouwen van kort na 1650,
begin 18e eeuw en 1904
Was bestemd voor: Protestantse vrouwen van boven de 50.
Huidige bestemming: Vrouwen en aan de straatzijde mannen.

Bijzonderheden: vroeger was er een achteruitging op de Lauriergracht 97.

Beschrijving hofje:
De stichter van dit hofje was een zeventiende eeuwse koopman en Kassier van de VOC Jacob Stoffels. Hij handelde veel met Venetië, vandaar de naam die hij aan zijn hofje gaf. Een eenvoudige deur, met daarboven in de gevel met grote letters uitgehouwen VENETIA , geeft toegang tot een gang met de tekst “Vrede zy met dezen Huize”. Het werd in 1650 gebouwd, 13 woningen ter bewoning van arme weduwen en bejaarde ‘vrijsters’. Toen hij in 1671 overleed maakte hij o.a. Gerrit van Maarloop tot zijn executeur. Na het overlijden van zijn zuster en enige erfgename Anna Stoffels, kwam het bestuur geheel aan Van Maarloop. Omstreeks 1709 liet deze regent er nog 17 woningen bijbouwen, in een sobere classicistische stijl. In die tijd kreeg het hofje bekendheid als ‘Van Maarloopshofje’. Op 2 maart 1685 kreeg het vrijdom van alle lasten en imposten en vrijdom van “Stadts excijnsen” zolang het open stond om daer op te plaetsen ende te ontvangen Fransche Vluchtelingen (Hugenoten), weduwen en bejaarde dochters, die door de Religie vertrocken ende verjaeght souden wesen.
Twee rijen huisjes, die aan de zuid- en westzijde, zijn uit de zeventiende eeuw. De aan de oostzijde gelegen vleugel, waarin het opschrift ‘Liefde is het Fondement’, is uit de eerste helft van de achttiende eeuw. De uit twee verdiepingen bestaande achterbouw, grenzend aan de Lauriergracht, was de jongste uitbreiding van het hofje in 1904. De westelijke vleugel werd in overleg met Monumentenzorg in 1957 gerestaureerd en daarna de zuidelijke vleugel met de poort. Om voor een woning in dit hofje in aanmerking te komen moest men volgens het reglement duizend gulden storten en verder jaarlijks twintig gulden. Nog volgens het reglement van 1905 werd bepaald dat Iedere bewoonster verplicht zal zijn, een van behoorlijke sluiting voorziene, ijzeren of koperen doofpot te hebben, tot berging van het uit te doven en uitgedoofde kolen.

Vermeldenswaard is de archiefkast die al sinds de 17e eeuw op het hofje aanwezig is. De metalen kist weegt meer dan zestig kilo en is van hetzelfde type als de ‘schatkisten’ waarin aan boord van de Oost-Indiëvaarders de gouden dukaten werden opgeborgen. Dat is misschien de reden waarom midden jaren ’70 een paar bouwvakkers, die voor schilderwerkzaamheden op het hofje waren en de kist in een stoffig berghok vonden, ermee aan de sjouw gingen ‘om hem eens bij daglicht te bekijken’. Enige tijd later zochten de regenten de stichtingsakte, die nodig was om het hofje in het stichtingsregister te kunnen laten inschrijven. Toen hij niet op het Gemeentearchief bleek, besloten ze de kist eens open te maken, wat al tientallen jaren niet meer gebeurd was omdat de sloten verroest waren.

 

Bij deze gebeurtenis was naast een deskundige van het Rijksmuseum een slotenmaker aanwezig. De twee hangsloten konden ze niet open krijgen, maar bij het derde -en belangrijkste- slot hadden ze meer succes. Het sleutelgat zat verborgen onder een lip van dezelfde vorm als de geklonken bouten elders op het deksel. De reusachtige sleutel bleek een mechaniek in werking te stellen waarmee tien zware stangen langs de rand van de deksel terugschoven. De inhoud was een verrassing: het verloren gewaande archief van het hofje tot 1824. Een akte uit 1650 was er niet bij; wel een rol perkament uit 1709 die als stichtingsakte kon gelden omdat de regent Van maarloop, die als bouwheer het hofje met 17 woningen had uitgebreid, hierin de definitieve juridische vorm van het hofje notarieel liet vastleggen. Hij bepaalde ondermeer dat er drie regenten zouden zijn die elk één van de drie sleutels van de archiefkast in bezit moesten hebben.

De inhoud van de kist is daarna naar het Gemeentearchief verhuisd. Eén van de documenten is echter teruggevraagd: de perkamenten stichtingsakte uit 1709. De regenten bedachten namelijk met enige schaamte dat deze volgens een ander artikel van dit stuk ten eeuwigen dage in de archiefkast moest worden bewaard. Het Gemeentearchief heeft nu een fotokopie.

Heden ten dage is het hofje aan de binnenzijde -op de huismeester na- alleen voor vrouwen. Aan de straatzijde wonen mannen. Criteria zijn dat je op het hofje moet passen, elkaar moet kunnen verdragen en elkaar geen overlast bezorgt, niet veel meer dan normale bepalingen voor huurhuizen. De zorgzaamheid en saamhorigheid onder de bewoonsters is erg groot, maar tevens heerst er de sfeer van ´leven en laten leven´ een vorm van sociale controle in de positieve zin. Het hofje is eigendom van de Stichting De Drie Hofjes, (Suyckerhoff-hofje, Hofje Venetiae en voorheen Everdina de Lanoyhof) die ook het beheer heeft.

Rozenhofje

Rozengracht 147-181

              Binnentuin tijdens Hofjesconcert

 

 

 

 

 

 

Gesticht in 1740 gebouwen van 1744, 1790 en 1884
Was bestemd voor: 55 protestantse bejaarde vrouwen
Huidige bestemming: Bij voorkeur doopsgezinde vrouwen boven de 50 jr.

Beschrijving hofje:
Dit hofje werd bij testament gesticht door de op 13 augustus 1740 overleden houtkoper Jan de Jager. Het kwam op de plaats waar eerder het pretpark ‘De Nieuwe Doolhof’ heeft gelegen. Het terrein werd omstreeks 1741 aangekocht door de Kas van Collegianten, een hervormde instelling, uit de daartoe bestemde nalatenschap. In 1744 konden de eerste huisjes betrokken worden door bejaarde dames, en in de loop der jaren groeide het hofje, dankzij diverse schenkingen en legaten, uit tot een complex van zo’n vijfenvijftig woningen. Twee oude stenen pompen sieren de binnenplaats, die oorspronkelijk verdeeld was in een vijftal bleekvelden. De oorspronkelijke zandstenen poort werd in 1884 afgebroken en vervangen door het tegenwoordige voorgebouw. In de erker, waarachter de regentenkamer huist, staat “Rozenhofje” met daarboven een roos in een medaillon. In de dakkapel is de oude klok vervat en daaronder zit aan de gevel een lantaarn. Omstreeks 1850 ontvingen de bewoonsters twintig ton turf, drie tarwebroden per week en met kerstmis grutterswaren. In 1890 is het hofje grotendeels vernieuwd.
Wegens leegstand als gevolg van het niet meer voldoen aan moderne wooneisen, heeft het bestuur in 1987 besloten tot een zeer ingrijpende restauratie. Het woningbestand werd van 55 teruggebracht tot 28 woningen. In 1990 werd het hernieuwde hofje feestelijk ingewijd.
Het Rozenhofje is nog steeds eigendom van de oorspronkelijke stichting. Het staat alleen open voor dames boven de 50 jaar, bij voorkeur van Doopsgezinde, althans protestantse opvattingen. Het college van regenten beslist over de toewijzing. Een directrice houdt toezicht op het hofje.

Rijpenhofje

Rozengracht 116-138

Gesticht in 1736 – gebouwen van 1913
Was bestemd voor: Oudere vrouwen.
Huidige bestemming: Mannen en vrouwen boven de 55 jaar.

Beschrijving hofje:
Gerard de Rijp, die blijkbaar niet op goede voet stond met zijn vrouw Debora Gelthouwer, maakte op 22 april 1733 zijn testament op, waarbij hij zijn neven Jan en Jacop de Rijp Centen maakte tot zijn universeel erfgenamen. Echter onder de bedinging dat zij daarvan een hofje zouden stichten, voor arme personen van Doopsgezinde of protestantse huizen.
Boven de ingang aan de Rozengracht staat het jaartal 1747, en dat is niet juist. Het hofje werd gesticht in 1736 overeenkomstig het laatste testament van Gerard van de Rijp, die in 1736 was overleden. De twee zonen van zijn zuster had hij daarin tevens als regent benoemd. Ze zijn hun plicht als bouwheren nagekomen, maar in de bestuurlijke rompslomp hadden zij tenslotte geen zin, want in 1747 gaven zij het beheer aan de doopsgezinde gemeente ‘Lam en Toren’. Deze heeft het hofje in 1830 nog eens uitgebreid met reeds bestaande huizen aan de Rozengracht. In het midden van de 19e eeuw was de regentenkamer een ware pronkkamer, met tenminste acht schilderijen uit de 16e, 17e en 18e eeuw, waaronder twee van Govert Flinck. Deze zijn in 1899 als bruikleen naar het Rijksmuseum gegaan.
Een van de bewoonsters Carolina Louisa Frans, viel op 27 maart 1903 uit haar raam en werd dood in huis gedragen. In het notulenboek staat dat besloten werd voortaan een glazenwasser de ramen op de eerste verdieping te laten schoonmaken. Carolina Frans woonde al vanaf november 1874 op het hofje, en moet toen dus al heel oud zijn geweest. Daar het oude hofje in verval raakte, werd het omstreeks 1910 gesloopt, waarbij de toenmalige bewoonsters tijdelijk huisvesting vonden in het sinds 1909 verlaten Konijnenhofje. Op 10 juni 1913 werd het nieuwe Rijpenhofje officieel in gebruik genomen.
Sinds 1965 horen de achter het hofje gelegen Huizen De Lely in de Bloemstraat bij het Rijpenhofje en vormen samen een geheel. In de vroegere regentenkamer (nu koffiekamer) is op de plaats van een van de raampjes een smal deurtje gemaakt, dat zo de verbinding maakt naar het binnenplaatsje van Huizen De Lely.
Het hofje is nog steeds in eigendom van de Verenigde Doopsgezinde Gemeente en wordt beheerd door de Commissie Maatschappelijke Zorg. Het staat open voor mannen (sinds 1968) en vrouwen boven de 55 jaar, en er zijn geen religieuze eisen meer, maar Doopsgezinden gaan voor. De jongste bewoonster is één jaar en het kind van twee studenten die in Huizen De Lely mogen blijven wonen tot zij afgestudeerd zijn. Het college van regenten is opgeheven en heeft plaatsgemaakt voor een bewonerscommissie. Aan de voorzijde wonen drie studenten beheerders, die als tegenprestatie hand- en spandiensten moeten verrichten voor de bewoners.

Huizen De Lely

Bloemstraat 129-141 

Gesticht in 1872
Was bestemd voor: Echtparen-lidmaten van tenminste 60 jaar.
Huidige bestemming: Mannen en vrouwen boven de 55 jaar.

Bijzonderheden: oorspronkelijk waren er aan de voorzijde balkons.

Beschrijving hofje:
Deze huisjes daterend van 1872 zijn uit een erflating van L. T. Vogel aan het College van Regenten van de Verenigde Doopsgezinde Gemeente. De negen woningen waren bestemd voor echtparen-lidmaten van zestig jaar en ouder, die er vrij wonen genoten.
Achter de huizen bevindt zich een smalle binnenplaats over de volle breedte van de huizen, uitmondend in een smal steegje dat als brandgang dient. Uit eerbetoon aan de dominee die zich jarenlang voor het hofje heeft ingezet, heet deze brandgang nu Ds. J. v.d. Meersteeg. De binnenplaats grenst aan de achterzijde van het Rijpenhofje aan de Rozengracht, waarmee Huizen De Lely sinds 1965 een geheel vormt.
Zie verder bij Rijpenhofje.

Sint Andrieshofje

Egelantiersgracht 107-141C

Gesticht in 1613 – gebouwen van 1617
Was bestemd voor: Rooms-katholieke bejaarde vrouwen.
Huidige bestemming: Vrouwen.

Bijzonderheden: Het hofje kent geen stichtingsakte omdat roomse instellingen in die tijd verboden waren, de hele 17e eeuw bleef het hofje familiebezit.

Beschrijving hofje.
Het St. Andries hofje is het oudste van de nog bestaande hofjes in Amsterdam, uitgezonderd het Begijnhof.
Het is bij testament in 1614 gesticht door de veehouder Ivo Gerritszoon, die hiertoe nagenoeg zijn gehele vermogen had vermaakt. Om het hofje te realiseren schonk zijn neef Jan Jansz. Oly een stuk van zijn grond aan de Egelantiersgracht. Hij woonde op de Nieuwendijk in een huis van zijn schoonouders dat de naam St. Andries droeg. Waarschijnlijk is de naam van het hofje daaraan ontleend. In 1617 twee jaar nadat Jan Jansz. Oly zelf was overleden kon het hofje worden geopend. Zijn zoon Gerrit volgde hem op en enige tijd later trad ook zijn zwager mr. Trojanus de Magistris toe tot het bestuur. Deze laatste was de grootste drijfkracht in het bestuur van het hofje. In 1623 kon een kapel in gebruik worden genomen, waar tot in de jaren zestig van de vorige eeuw, de kapelaan van het Begijnhof op vrijdag de mis kwam lezen. Dat kwam zo. Trojanus de Magistris en zijn vrouw Marie Oly, beiden in 1672 overleden, hadden twee zoons en twee dochters allen ongehuwd, die met veel toewijding voor het hofje hebben gezorgd. In 1693 was Anna de Magistris de enig overgebleven regentes en deed de gehele administratie van het hofje. In 1662 had zij als begijn een eigen huisje betrokken op het Begijnhof en inmiddels had zij de rang van regerend meesteresse bereikt. In haar testament benoemde zij de meesteressen Joanna Blesen en Joanna Vissers tot haar opvolgsters. Toen zij in 1699 overleed kwam het Sint Andrieshofje dus onder het bestuur van het Begijnhof.
Tijdens een grote restauratie in de jaren tachtig van de vorige eeuw, heeft de kapel plaats moeten maken voor meer woonruimte. Voor het St. Andrieshofje gelden dezelfde regels als voor het Begijnhof. De huisjes worden door de Stichting het Begijnhof verhuurd aan weduwen en ongehuwde dames, bij voorkeur katholiek, van boven de 30 jaar.

 

 

Claes Claesz. Hofje

Eerste Egelantiersdwarsstraat 1-5 / Egelantiersstraat 18-54 / Tuinstraat 35-49

Gesticht in 1965
Was bestemd voor: zie bij Anslo´s Hofje en Zwaardvegershofje.
Huidige bestemming: Kunstenaars en studenten.

Bijzonderheden: Het complex beslaat éénderde Jordaan-blok en telt vier binnenplaatsen, onder andere die van het
voormalige Anslo´s Hofje en Zwaardvegershofje.

Beschrijving hofje.
Dat dit hofje in zijn huidige vorm tot stand is gekomen, is met name te danken aan het inzicht Geurt Brinkgreve, oprichter van Stichting Diogenes, maar misschien nog wel meer aan zijn uithoudingsvermogen.
Het begon allemaal met het pand Egelantiersstraat 52, het huis ‘met de schrijvende hand’, zo genoemd naar de gevelsteen, waar ooit de schoolmeester Wient woonde. Het huis stond te koop maar moest gerenoveerd worden. Als dit huis ‘gered’ kon worden, dan zouden in ieder geval op dit punt de saneringsplannen van de gemeente voor de Jordaan geen doorgang kunnen vinden. Het pand werd in 1955 aangekocht door Vereniging Hendrick de Keyser, met een gift van de heer Van Loon (van het Museum Van Loon). Voor de aankoop van een ander pand richtte Brinkgreve in 1960 de Stichting Diogenes op. Als tweede project liet deze stichting het oog vallen op het verlaten Anslo´s Hofje; wat Brinkgreve had gezien vanuit het huis met de schrijvende hand liet hem niet los. Dit zou een mooie plek kunnen zijn voor studenten. Een brief (1960) naar de laatst overgebleven regent bereikte deze te laat. Hij lag op zijn sterfbed en na zijn overlijden bleef het hofje onbeheerd achter. Het verzoek aan Gedeputeerde Staten om de bouwval te mogen restaureren en beheren werd afgewezen, om dat na onderzoek bleek dat er ook nog een vermogen bestond, dat overeenkomstig de wil van de stichter (1626) door zijn nakomelingen beheerd moest worden. We leven tenslotte in een rechtsstaat. Genealogisch onderzoek leverde drie nieuwe regenten op die door de kroon benoemd werden. Diogenes en de stichting Anlo´s Hofje richtten in 1965 samen de Stichting Claes Claesz. Hofje op, waarbij beide de in hun bezit zijnde panden inbrachten. Het vermogen van de Stichting Anslo´s Hofje vond een bestemming in participatie in de bouw van het bejaardentehuis Anslo- Eendracht aan de Overtoom.

In 1968 kon met de (binnen)bouw van het voormalige Anslo´s hofje worden begonnen, dat bestemd werd voor meisjesstudenten aan kunstonderwijs. Het woonhuis en de poort aan de Egelantiersstraat zijn gereconstrueerd aan de hand van een oude tekening. Wethouder Polak reikte in 1969 de eerste sleutel uit. Meer panden werden successievelijk aangekocht, waaronder het pand waar het allemaal mee begonnen was, het huis met de gevelsteen ‘de schrijvende hand’ dat de Vereniging Hendrik de Keyser wel aan de nieuwe stichting wilde overdoen. In de jaren daarop tot 1973 volgde herbouw en renovatie van de overige panden. De Stichting Diogenes heeft het beheer over de woningen, die worden verhuurd aan kunstenaars en studenten van kunstacademies.

Hofje De Zeven Keurvorsten

Tuinstraat 197-233 

Gesticht omstreeks 1645 – gebouwen van 1724
Was bestemd voor: Rooms-katholieke vrouwen boven de 50 jaar.
Huidige bestemming: Vrouwen boven de 50 jaar met een laag inkomen.

Bijzonderheden: Het hofje heeft drie gevelstenen, een boven de toegangspoort, een op de binnenplaats en een bij de ingang van de kapel.

Beschrijving hofje:

We weten niet hoe oud dit hofje is, want zover bekend is er geen stichtingsakte. Ouder dan 1641 kan het niet zijn want op 10 juni van dat jaar kocht Cornelis Martszoon Pronck het terrein voor 2600 gulden. Toen hij in 1645 overleed, kreeg het R.C. Oude Armenkantoor 1200 gulden van saliger Corns. Martsz. Pronck syn soon, zodat het niet onwaarschijnlijk is dat Cornelis Martszoon geen testament heeft laten maken, en dat zijn zoon in 1645 de stichter is geweest. Over de herkomst van de naam de Zeven Keurvorsten weten we nog minder. Er wordt beweerd dat waar nu de kapel is, eens een koetshuis stond; daar heeft op een keer het rijtuig van één van de zeven Duitse keurvorsten gestaan (vóór 1692 waren het er zeven, daarna acht). Maar dit verhaal is niet erg overtuigend.

Een andere overgeleverde verklaring lijkt betrouwbaarder: zoals gebruikelijk heette het hofje naar de stichter, in dit huis dus ‘Het Pronckhofje’. Dat klinkt een beetje raar, en de Amsterdamse bevolking zal er de nodige grappen over hebben gemaakt, ook al omdat hofjesstichters hun liefdadigheid benadrukten met schreeuwerige gevelstenen en onbescheiden versjes. Het hofje telde oorspronkelijk zeven kleine huisjes; aanleiding genoeg voor de bekende Amsterdamse volksmond om de volgende schampere opmerkingen te maken; ‘is me dat een Pronkhof!, het lijken wel zeven paleizen, de paleizen van de zeven keurvorsten!’ en waarschijnlijk zullen de bewoonsters het wel geinig hebben gevonden.

In 1724 is tevergeefs geprobeerd de naam Alida’s Hofje ingang te doen vinden, getuige de gevelsteen op de huisjes tegenover de ingang die toen zijn gebouwd. De groot gedrukte letters in de laatste drie regels, vormen als Romeinse cijfers het jaartal 1724.

Een steen in de gevel boven de toegangspoort herinnert aan de bouw van een nieuwe vleugel in 1775.

Op de eerste verdieping kwam een kapelletje. Daar bevond zich tussen twee gedraaide zuilen van kostbaar groen marmer een altaarpaneel, dat ook een luik was dat toegang gaf tot de bedstee van één van de bewoonsters: de vluchtweg voor een priester. Toch hoeven we hierbij niet aan geheime missen te denken omdat, zeker in 1775, schuilkerken toegestaan waren mits er van de straatkant af niets te merken was.

Het hofje is beroemd geworden door een 15e eeuws schilderij van een onbekende kunstenaar. Kunsthistorici noemen hem de ‘de Meester van de Zeven Keurvorsten’. Het paneel, dat de dood van Maria uitbeeldt, is in 1940 voor 80.000 gulden aan het Rijksmuseum verkocht. De regenten hebben het geld belegd en gebruikten het voor de restauratie. Het hofje is nog steeds in eigendom en beheer van de oorspronkelijke stichting.

Sinds 2009 beheer Ymere.